Wanneer is een brief een aanvraag om omgevingsvergunning?

Op het eerste gezicht lijkt het een simpele vraag: wanneer is een brief aan te merken als een aanvraag om omgevingsvergunning? In de praktijk blijkt hierover meer dan eens onenigheid te bestaan. Voor zowel de aanvrager als voor een bestuursorgaan is het van belang om te weten wanneer sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning en aldus actie is vereist.

Voor bestuursorganen is het belang te weten óf sprake is van een aanvraag, omdat ingeval niet tijdig op een aanvraag wordt besloten (lees: het bevoegd gezag besluit de omgevingsvergunning te verlenen dan wel te weigeren) een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaat. Dit is overigens alleen aan de orde indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvraag om omgevingsvergunning. Indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, dient het bevoegd gezag binnen acht weken op de aanvraag te beslissen. Deze beslistermijn mag eenmalig worden verdaagd met zes weken. Indien niet binnen acht, dan wel veertien weken op de aanvraag wordt besloten, is een vergunning van rechtswege ontstaan. Zie voor dit onderwerp uitgebreider een eerdere blog van onze hand. Indien een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, is er in beginsel geen ruimte om de aanvraag inhoudelijk te toetsen. Er staat dus nogal wat op het spel.

Wat zegt de wet?

De wettelijke grondslag van een aanvraag staat vermeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Een besluit betreft, kort gezegd, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een rechtshandeling (er dient dus iets te veranderen in de rechtspositie van de belanghebbende, hij of zij mag bijvoorbeeld iets wat eerder niet mocht). Bij een aanvraag is dus het uitgangspunt dat de aanvrager aan het bestuursorgaan verzoekt om iets te wijzigen in zijn rechtspositie.

Wat zegt de rechter?

In de zaak van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2673) is de vraag aan de orde of een brief is aan te merken als een aanvraag om omgevingsvergunning en, gelet op het verstrijken van de beslistermijn, een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) maakt er weinig woorden aan vuil: het plan voor in casu een foodmarkt wordt in de brief niet concreet uitgewerkt en uit de brief kan niet worden afgeleid dat de ondernemer daarmee heeft beoogd een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen. De vraag wat de ondernemer dan wél had moeten doen om een besluit te ontvangen, wordt niet beantwoord.

In een andere zaak van (overigens) dezelfde ondernemer (23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2246) gaat de Afdeling uitgebreider in op de overwegingen waarom in haar ogen geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de desbetreffende brief is aan te merken als een schets van de plannen van de ondernemer en de brief niet ondubbelzinnig aangeeft dat wordt beoogd een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen. Ook in dat geval is derhalve geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.

Overigens dient opgemerkt te worden dat de Afdeling al eerder heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat niet het voorgeschreven (digitale) formulier wordt gebruikt, niet betekent dat geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning (zie de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684).

Tot slot

Van belang is nog te vermelden dat met de invoering van de Omgevingswet de van rechtswege verleende omgevingsvergunning verdwijnt. De aanvrager blijft wel de bevoegdheid houden om het bestuursorgaan in gebreke te stellen of beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Het is in dat geval natuurlijk wel vereist dat sprake is van een aanvraag waarop dient te worden besloten (en de beslistermijn is verstreken). De voorliggende rechtsvraag blijft dus ook in de toekomst van belang, zo ook de gegeven antwoorden.

Een aanvrager doet er goed aan om in een brief expliciet te vermelden dat wordt beoogd om een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen. Voor het bestuursorgaan is het van belang dat, indien er enige twijfel bestaat over de intentie van de aanvrager, in ieder geval binnen acht weken actie wordt ondernomen.

Heeft u een vraag over een omgevingsvergunning of de procedure hiervan? Neem gerust contact op met een van onze bestuursrechtjuristen.

Catch Legal, Merel Brinkman

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal