Nieuwsflits: Appingedam-zaak: brancheringsregeling in een bestemmingsplan vergt maatwerk

Vandaag, 20 juni 2018, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2018:2062) naar aanleiding van prejudiciële antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2018:44) en de daarop volgende conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven (ECLI:NL:RVS:2018:1847), uitspraak gedaan in de zaak over het bestemmingsplan voor het Woonplein in Appingedam. Eerder verscheen al een artikel over deze prejudiciële vragen van onze hand.

Kort over de inhoud van de zaak: het bestemmingsplan ‘Stad Appingedam’ dat ter toetsing aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorligt, kent een brancheringsregeling die de vestiging van reguliere detailhandel op het Woonplein in Appingedam niet toestaat. Op deze manier wil de gemeenteraad voorkomen dat zich reguliere detailhandel vestigt op het Woonplein, omdat dit negatieve gevolgen zou hebben voor het winkelgebied. Volgens de eigenaren van de winkelpanden aan het Woonplein zou deze regeling in strijd zijn met de Europese Dienstenrichtlijn.

Het verbod zoals opgenomen in het bestemmingsplan valt onder de Europese Dienstenrichtlijn en vormt aldus een inbreuk van het vrije verkeer van diensten. In de Dienstenrichtlijn wordt bepaald dat onder omstandigheden een inbreuk gerechtvaardigd kan zijn. Dit is het geval als sprake is van een noodzakelijke en evenredige inbreuk, hetgeen moet worden beoordeeld naar Europese maatstaven. In dit geval betekent dat, dat de regeling in het bestemmingsplan noodzakelijk en evenredig moet zijn om het doel (voorkomen van leegstand) te bereiken. Het is aan de nationale rechter om tot dit oordeel te komen.

De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad er niet in is geslaagd voldoende uit te leggen waarom sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het vrije verkeer van diensten. Naar het oordeel van het Hof moet de effectiviteit van de maatregel, lees: de planregel, worden onderbouwd aan de hand van een analyse met specifieke gegevens. Aan de hand hiervan kan iets worden gezegd over de evenredigheid van de maatregel. De stelling van de raad dat sprake is van een evenredige en noodzakelijke inbreuk vanwege het feit dat het toestaan van reguliere detailhandel zou zorgen voor een minder leefbaar centrumgebied en meer leegstand, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderbouwd. Een onderbouwing gestoeld op algemene ervaringsregels is in dit geval -mede gelet op de uitspraak van het Hof- ontoereikend.

Het is dus nog de vraag of het doel dat de bestemmingsplanregel beoogt te behalen ook met een minder vergaande maatregel kan worden bereikt. De raad krijgt zes maanden de tijd om de motivering van de bracheringsregeling te verbeteren of de regeling in het bestemmingsplan in zijn geheel aan te passen. Daarna zal de Afdeling (opnieuw) beoordelen of de bracheringsregeling in het bestemmingsplan evenredig is en derhalve is toegestaan. De discussie is dus nog niet ten einde.

Heeft u vragen over bovenstaand artikel of over bestemmingplannen? Neem gerust contact op met een van onze bestuursrechtjuristen of kijk op onze pagina over bestemmingsplannen.

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal