In deze Omgevingswet blogreeks lichten we maandelijks een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. Deze maand bespreken wij een uitspraak over overgangsrecht bij handhaving, een uitspraak over het verschil tussen het bouwtechnische- en het ruimtelijke deel bouwen en een uitspraak over de flora- en fauna activiteit. We sluiten af met twee uitspraken die we als een zomer bonus toevoegen. Kortom: genoeg leesvoer zodat u niet hoeft achter te blijven tijdens de vakantie.
Overgangsrecht handhaving
Op 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2645) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een richtinggevende uitspraak gedaan over de toepassing van het overgangsrecht voor handhaving. Bij de uitspraak zit ook een stroomschema van de hand van de Afdeling.
In deze uitspraak speelde het volgende. In maart 2022 heeft het college van de gemeente Brielle het verzoek om handhaving van appellant, dat zag op illegale paardenhouderijen, afgewezen. Volgens het college is appellant geen belanghebbende. Het college heeft eerder echter wél handhavend opgetreden tegen de paardenhouderij van appellant.
Uiteindelijk bepaalt de Afdeling dat appellant wel belanghebbende is, maar dat is niet waarom we deze uitspraak hebben uitgelicht. De uitspraak is met name interessant omdat de Afdeling met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk een aantal veel voorkomende situaties met betrekking tot overgangsrecht bij handhavingsbesluiten uiteen heeft gezet. De Afdeling heeft zich hierbij gebaseerd op de artikelen 4.3, aanhef en onder a, 4.22 en 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet. We zetten hierna de belangrijkste vuistregels op een rij, die in de uitspraak ook vanaf rechtsoverweging 14 zijn terug te lezen.
In de volgende gevallen blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing:
- Op een besluit op een verzoek om handhaving, als het handhavingsverzoek vóór 1 januari 2024 is gedaan;
- Op een besluit tot handhavend optreden (last onder bestuursdwang of dwangsom), als het besluit (de last) is opgelegd vóór 1 januari 2024;
- Op een besluit tot handhavend optreden dat is opgelegd na 1 januari 2024 in het geval dat er vóór 1 januari 2024 een zienswijze is gevraagd aan de belanghebbende aan wie de last wordt opgelegd (de overtreder). Dus wanneer er vóór 1 januari 2024 een vooraankondiging tot handhavend optreden is opgelegd, dan blijft de Wabo van toepassing.
Dan geldt verder nog de vuistregel dat de Wabo op een besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang van toepassing blijft, tot dit besluit onherroepelijk is geworden of tot dit besluit is ingetrokken of vervallen.
Tot slot blijft de Wabo van toepassing op een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom totdat:
a) De last volledig is uitgevoerd, opgeheven of de dwangsom volledig is verbeurd en betaald;
b) De dwangsom volledig is verbeurd en betaald en de (eventuele) procedure bij de rechter over het dwangsombesluit is afgelopen.
De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 15 juli 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:3341) de uitspraak van de Afdeling toegepast. In dit geval is vóór 1 januari 2024 het voornemen om een sanctiebesluit te nemen gestuurd waardoor het ‘oude recht’, de Wabo, van toepassing is:
‘3. Het college heeft verzoekster op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel 4:8 van de Awb het
voornemen gestuurd om een bestuurlijke sanctie op te leggen indien de overtredingen niet worden beëindigd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.’
Het verschil tussen de bouwtechnische activiteit en de omgevingsplanactiviteit bouwen
In de uitspraak van de Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2024:4217) behandelt de rechtbank een vraag die laat zien wat het verschil is tussen de bouwtechnische activiteit en de omgevingsplanactiviteit bouwen, en wat hiervan het rechtsgevolg kan zijn. Het onderscheid tussen de beide activiteiten is van belang omdat de voorzieningenrechter moet beoordelen of het college van de gemeente Simpelveld een bouwstop op heeft mogen leggen.
Verzoekers zijn van plan om het dak van hun gebouw te vernieuwen, waarbij de dakpannen en de pannenlatten worden verwijderd. Uit het controleverslag van de toezichthouder blijkt dat de pannen en panlatten zijn verwijderd en de complete kapconstructie is gesloopt, met uitzondering van de spanten en gordingen. Volgens het college mag dit niet zomaar en zijn voor deze activiteit twee verschillende omgevingsvergunningen nodig:
- Een omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet) en
- een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen (artikelen 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet).
Verzoekers stellen dat deze omgevingsvergunningen niet nodig zijn. Zij stellen dat de draagconstructie niet wordt gewijzigd en dat er daarom geen omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit nodig is. Verder stellen zij dat het bouwvolume niet wordt vergroot en dat er daarom ook geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen nodig is.
Is er een omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit nodig?
De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel sprake is van een wijziging van de draagconstructie en dat hier een omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit (op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet) voor nodig is:
‘9. (…) Dit blijkt mede uit de ter zitting bekeken foto’s (met name ook van 24 april 2024): de sporen zijn verwijderd en (deels) vervangen, de nok- en middengording zijn verwijderd (en vervangen) en ook de hoekkepers. Eigenlijk is, zoals aangegeven op zitting, alleen het gebint (dakstoel) intact gebleven. […] Verweerder heeft voorlopig oordelend terecht gesteld dat uit de door verzoekster overgelegde statische berekening niet kan worden afgeleid dat de draagconstructie niet wordt gewijzigd, omdat onweersproken is dat deze enkel ziet op een beoogd te realiseren dakconstructie en niets vermeldt over de veranderingen aan de draagconstructie, terwijl in deze berekeningen is vermeld dat sprake is van nieuwe gordingen en nieuwe sporen worden aangebracht en de bestaande spanten worden gehandhaafd.’
De voorzieningenrechter oordeelt dus dat er wel sprake is van een wijziging van de draagconstructie aangezien de sporen, de nok- en middengording en de hoekkepers zijn verwijderd/vervangen. Dit betekent dat er sprake is van een vergunningplichtige bouwtechnische activiteit.
Is er een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen nodig?
Er is volgens de voorzieningenrechter echter geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen nodig. Dit blijkt uit het volgende:
‘11. (…) Ter zitting is besproken dat er waarschijnlijk geen sprake is van een vergroting van het bouwvolume aangezien de diktes van de oorspronkelijk sporen variabel waren en werden opgevuld en er daardoor geen sprake zou zijn van een vergunning plichtige omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan.’
Nu verzoeker een omgevingsvergunning voor een bouwtechnische activiteit nodig heeft, en er dus nog wel sprake is van een overtreding, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af en blijft de bouwstop van kracht.
Fun-fact: In de Omgevingswet is geen bouwstop-bepaling opgenomen zoals deze wel was opgenomen in artikel 5.17 van de Wabo. De wetgever zag dit namelijk als overbodig. Het opleggen van een bouwstop is nu enkel nog toegestaan op basis van artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Flora- en fauna activiteit
In deze uitspraak van 12 juli 2024 van de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2024:10835) behandelt de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna activiteit te schorsen. Deze activiteit is vergund op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet in combinatie met artikel 11.37, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De activiteit ziet op het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw op de terreinen van verscheidene bedrijven in het havengebied van Rotterdam. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, omdat het besluit is gebaseerd op een ondeugdelijke onderbouwing.
De voorzieningenrechter is het hiermee eens en stelt dat het bezwaar kennelijk gegrond is en wijst het verzoek toe. De voorzieningenrechter wijst hierbij op een eerdere uitspraak van 8 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5598) al heeft geoordeeld dat het “Faunabeheerplan meeuwen havengebieden van Rotterdam, Dordrecht en Alblasserdam 2022-2027” (het goedkeuringsbesluit) onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) in een advies aan de rechtbank van 15 januari 2024 onder andere kritiek geleverd op de manier waarop het college heeft aangetoond dat meeuwen schade veroorzaken aan de volksgezondheid en de openbare veiligheid. In de omgevingsvergunning waar het in de uitspraak van 12 juli 2024 om gaat is vrijwel dezelfde onderbouwing gehanteerd.
Nu in het goedkeuringsbesluit vrijwel dezelfde soort motivering is gebruikt als bij de omgevingsvergunning, is het bezwaar tegen de omgevingsvergunning kennelijk gegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe.
Overige uitspraken
Naast de drie hiervoor besproken uitspraken wijzen we nog op twee andere uitspraken die we de moeite waard vinden om nog door te lezen tijdens de zomervakantie, als u toch al naast het zwembad ligt.
Rechtbank Gelderland van 5 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4238
In deze uitspraak behandelt de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit (artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet). De korpschef heeft geweigerd om de omgevingsvergunning te verlenen omdat aanvrager gedurende een jachtdag tijdens de lunch in een restaurant zijn jachtwapen niet verpakt, en open en bloot tegen de muur van het restaurant had gezet. De politie heeft hier een proces-verbaal van gemaakt. Volgens de korpschef is door voorgaande sprake van ‘vrees voor misbruik’ van de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de korpschef tot de conclusie heeft mogen komen dat er een potentieel onveilige situatie zou kunnen ontstaan en dat het evenredig was van de korpschef om de aanvraag te weigeren. Wilt u meer lezen over de jachtgeweeractiviteit onder de Omgevingswet? Lees dan ook eens onze blog hierover.
Rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6906
In deze uitspraak wordt een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwen van een mestsilo behandeld. De omgevingsvergunning is verleend op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter gaat hierbij in op de vraag of de mestsilo vergunningsvrij kan worden gerealiseerd op grond van de bruidsschat. De rechter oordeelt dat de mestsilo onder 22.27 van het omgevingsplan (lees: de bruidsschat) valt en dat er om die reden geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwen nodig is. Ook past de mestsilo binnen de regels van het tijdelijke deel van het omgevingsplan voor wat betreft de bouwregels. De mestsilo mocht dus vergunningsvrij worden gerealiseerd.
Over een maand leest u een nieuw overzicht van onze hand met uitspraken over de maand augustus!