Ook in de maand juni bespreken wij in onze Omgevingswet blogreeks een aantal interessante uitspraken over de Omgevingswet. In deze maand hebben we ervoor gekozen om uitspraken op te nemen die gaan over handhaving en overgangsrecht. Een drietal van deze uitspraken hebben we hieronder opgenomen.
Beginselplicht tot handhaving
In de uitspraak van 4 juni 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:3458) oordeelt de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland over een opgelegde last onder bestuursdwang. Het college van burgemeesters en wethouders (hierna: het college) heeft die last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het bedrijfsmatig fokken van honden.
Voor het bedrijfsmatig fokken en verkopen van honden is een omgevingsvergunning nodig op basis van artikel 5.1 van de Omgevingswet, omdat sprake is van strijd met het omgevingsplan. Verzoekers hebben geen omgevingsvergunning en mogen dus enkel hobbymatig een klein aantal honden houden.
Verzoekers voeren aan dat het aantal honden op het perceel niet goed is geteld en dat er sprake is van een bijzondere omstandigheden, reden waarom het college zou moeten afzien van handhaving. De voorzieningenrechter gaat niet mee met het betoog van verzoekers en haalt hiervoor de vaste rechtsregel aan over de beginselplicht tot handhaving.
‘’6.1. Bij overtreding van een wettelijk voorschrift moet het bestuursorgaan dat daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom kan optreden, dat in het algemeen ook doen. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien er sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Bovendien kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhaving in die concrete situatie afgezien behoort te worden.”Deze vaste jurisprudentie geldt dus ook nu de Omgevingswet van toepassing is. In dit geval vond de voorzieningenrechter dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter stelt wel dat er een significante afname is in het aantal honden op het perceel en de honden goed verzorgd worden. De voorzieningenrechter besluit daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hiermee hebben de verzoekers extra tijd om een nieuw tehuis voor de honden te zoeken en de overtreding ongedaan te maken. Overgangsrecht geluid De tweede uitspraak die we hebben gekozen is van 5 juni 2024 en komt van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en gaat over het overgangsrecht voor geluid onder de Omgevingswet (ECLI:NL:RVS:2024:2324). Wat was er in deze zaak aan de hand? De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 13 juli 2022 het bestemmingsplan ‘Draka Terrein Hamerkwartier’ vastgesteld. Eerder heeft het college het bijbehorende hogeren waarden besluit vastgesteld. De gemeente wil het oude bedrijventerrein Draka transformeren naar een hoog stedelijk woon-werkgebied. Een chemiebedrijf bevindt zich op korte afstand van het Draka-gebied en vreest dat zij in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de komst van de woningbouw. De Afdeling vernietigt het bestemmingsplan ‘Draka Terrein Hamerkwartier’ en het bijbehorende besluit over de vaststelling van hogere geluidswaarden omdat er onvoldoende zicht is op de veiligheidsrisico’s van woningbouw naast het chemiebedrijf. Nu het bestemmingsplan en het bijbehorende hogere waarden besluit zijn vernietigd, is het de vraag welk recht van toepassing is op het nieuw te nemen besluit over de hogere geluidswaarden. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt; ‘’Op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen, waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, blijft het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip van toepassing, totdat het besluit onherroepelijk is.’’ Dit volgt uit artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. In deze bepaling wordt alleen niet ingegaan op de geluidbelasting van nog niet geprojecteerde woningen (dat zijn nieuw te realiseren woningen waarvoor een besluit ter vaststelling van hogere geluidswaarde vereist is voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld). In deze zaak was er dus sprake van deze nog niet geprojecteerde woningen en in het overgangsrecht ontbreekt hiervoor dus een specifieke wettelijke bepaling. De Afdeling geeft daarom met het oog op rechtsvorming en rechtspraktijk invulling aan het overgangsrecht voor deze situaties. De Afdeling stelt dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet blijkt dat het wel de bedoeling was om voor dergelijke besluiten te voorzien in overgangsrecht. Gelet op de bedoeling van de wetgever om het overgangsrecht over geluid ook te laten gelden voor nog niet geprojecteerde woningen, stelt de Afdeling:
‘’55. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om aan te nemen dat voor deze situaties ook overgangsrecht van toepassing is. Dat houdt in dat bij een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft, totdat het besluit onherroepelijk is.’’Het oude recht blijft dus van toepassing op het besluit waarin hogere geluidswaarden worden vastgesteld, ook bij niet geprojecteerde woningen rond industrieterreinen. Voorwaarde blijft natuurlijk wel dat er een aanvraag is ingediend of een ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 januari 2024. Milieubelastende activiteit De laatste uitspraak die we hebben gekozen betreft een voorlopige voorziening van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2024:2545). In deze uitspraak van 14 juni 2024 wordt ingegaan op de handhaving van het uitvoeren van een milieubelastende activiteit (hierna: MBA) zonder een omgevingsvergunning. In deze uitspraak heeft een gemeente en een derde partij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: het college). In dit besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend (revisievergunning) voor het vergroten en verplaatsen van een luchtwasser ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie. Dankzij de luchtwasser kan de uitstoot van schadelijke stoffen van de mestvergissingsinstallatie verminderd worden. De gemeente en de derde partij zijn bang voor mogelijke geuroverlast van de mestvergister. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit, maar geeft wel voorlopige toestemming om de mestvergister in gebruik te nemen om de proef op de som te nemen. Hieraan worden in de uitspraak wel als voorwaarden verbonden dat het monitoringsplan en het klachtenprotocol worden nageleefd:
“ 7. (…) Als deze voorwaarden niet worden nageleefd, dan vervalt de toestemming voor voorlopige ingebruikname van rechtswege (automatisch) en is de mestvergister in gebruik zonder een in werking getreden bestreden besluit. Als op dat moment de mestvergister ook in werking is in afwijking van de eerder verleende omgevingsvergunningen, dan handelt [naam B.V.] B.V. (vergunninghouder) in strijd met artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet (de voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat de inrichting van [naam B.V.] B.V. is aan te merken als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit activiteiten leefomgeving). Dan kan het college direct optreden.”Als er niet aan de voorwaarden wordt voldaan, vervalt dus de toestemming voor voorlopige ingebruikname, dit betekent dat het college handhavend kan optreden. De voorzieningenrechter treft, in het kader van finale geschilbeslechting, met deze uitspraak een voorziening die eigenlijk als voorschrift kan worden gezien. Tot slot De uitspraken van deze maand stonden voornamelijk in het teken van handhaving en het overgangsrecht. Duidelijk is dat de beginselplicht tot handhaving ook ‘gewoon’ geldt onder de Omgevingswet. In de volgende uitspraak kwam handhaving van een milieubelastende activiteit aan de orde, de voorzieningenrechter trof hier een voorziening die eigenlijk als voorschrift kan worden gezien. Verder vult de Afdeling onduidelijkheid over het overgangsrecht van de Aanvullingswet geluid in. Over handhaving en overgangsrecht kwam recent op woensdag 3 juli een overzichtsuitspraak van de Afdeling. Direct lezen? Dat kan via deze link. Over een maand leest u een nieuw overzicht van onze hand met uitspraken over de maand juli!
(foto: Raad van State/Tineke Dijkstra)