Oud en nieuw: het gewijzigde artikel 13b van de Opiumwet

Op 1 januari 2019 is het nieuwe artikel 13b van de Opiumwet in werking getreden. Onder de oude bepaling was de burgemeester bevoegd een woning of lokaal te sluiten (de ‘sluitingsbevoegdheid’) wanneer daarin middelen van de Lijsten I (harddrugs) en II (softdrugs) bij de Opiumwet, worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Hetzelfde geldt wanneer die middelen voor een dergelijk doel aanwezig zijn, in een zogenaamde handelshoeveelheid. Met het nieuwe artikel ziet de bevoegdheid óók op de bij ministeriële regeling aangewezen middelen die nog niet op de Opiumlijsten zijn opgenomen én op de voorbereiding van opiumdelicten.

Oud…

Meer precies verwoordt het oude artikel 13b de bevoegdheid voor de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. In tegenstelling tot de meeste bevoegdheden van de burgemeester is hiervoor niet vereist dat sprake is van een acute verstoring van de openbare orde. Wel beoogt de sluiting een situatie te beëindigen die schadelijk is voor de kwaliteit van het woon- en leefklimaat, denk aan overlast of de aantasting van de veiligheid. Bij de aanwezigheid in een woning of lokaal van een hoeveelheid drugs boven de toegestane norm voor eigen gebruik mag de burgemeester aan de betrokkene(n) een last onder bestuursdwang opleggen. In de praktijk behelst die last doorgaans de sluiting van de woning of het lokaal voor een bepaalde tijd. De motivering die aan de sluiting ten grondslag ligt, ziet met name op de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel, ofwel: is deze zware maatregel in het specifieke geval evenredig aan de te dienen belangen en is er geen minder zware maatregel voorhanden om hetzelfde doel te bereiken? Dit dient logischerwijs uitgebreider gemotiveerd te worden wanneer geen gemeentelijk beleid is opgesteld over de toepassing van de sluitingsbevoegdheid.

Ondanks de ernstige gevolgen die het voor sommige betrokkenen (denk aan inwonende gezinsleden of de verhuurder van het betreffende pand) met zich mee kan brengen, is artikel 13b van de Opiumwet een herstelsanctie: de sluitingsbevoegdheid heeft tot doel de onrechtmatige situatie te herstellen in een rechtmatige. Met de sluiting worden criminele activiteiten op die locatie beëindigd en veelal wordt het criminele circuit eromheen verstoord.

… en nieuw

Het nieuwe artikel 13b luidt als volgt:

  1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
    a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
    b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Onder a wordt de oorspronkelijke bevoegdheid uitgebreid met de gevallen, aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid: die gevallen waarin sprake is van middelen die nog niet zijn opgenomen op één van de Opiumlijsten, maar wel zijn aangewezen bij een ministeriële regeling. Met zo’n tijdelijke regeling wordt vooruitgelopen op de plaatsing van die middelen op een Opiumlijst, zodat daartegen toch al kan worden opgetreden.

Belangrijker is de wijziging onder b, waarmee een zoekplaatje wordt geconstrueerd. Via dit artikellid heeft de burgemeester de sluitingsbevoegdheid óók als er voorwerpen of stoffen aanwezig zijn, die bestemd zijn tot het plegen van opiumdelicten. Deze delicten zijn weer neergelegd in de artikelen 2 (harddrugs) en 3 (softdrugs). Uit de memorie van toelichting blijkt dat met name wordt gedacht aan die voorwerpen en stoffen waarmee harddrugs kunnen worden geproduceerd (laboratorium, zoutzuur) dan wel op grote schaal of bedrijfsmatig hennep kan worden geteeld (illegale stroomaansluitingen, plantenbakken en afzuig- en ventilatiesystemen). Het telen van softdrugs op kleinere schaal (de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik) valt daarmee nog altijd buiten de reikwijdte van de sluitingsbevoegdheid.

‘Vervoermiddelen’ en ‘gelden of andere betaalmiddelen’ die bestemd zijn tot het plegen van opiumdelicten vallen eveneens buiten de reikwijdte, hoewel deze samen met ‘voorwerpen’ en ‘stoffen’ zijn opgenomen in de strafbepalingen van de artikelen 10a en 11a (artikel 11a bevat daarnaast ook ‘ruimten’). De verklaring hiervoor ligt volgens de Minister in het feit dat artikel 13b een herstelsanctie is. Omdat het doel van de bevoegdheid niet is de overtreder te bestraffen, mag de sluiting niet verder gaan dan noodzakelijk om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Vanwege een te los verband tussen de aanwezige vervoer- en betaalmiddelen en het pand zullen de aangetroffen middelen een sluiting van dat pand vaak niet kunnen rechtvaardigen.

Dat een dergelijk verband wél bestaat tussen het pand en aangetroffen voorwerpen of stoffen, moet blijken uit een bestuurlijke beoordeling. Volgens de Minister moet de burgemeester deze maken op basis van de door de politie vastgestelde aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof en door het in samenhang bezien van de aangetroffen voorwerpen en stoffen. Hier ligt dus een belangrijke taak voor de politie. Op basis van haar verslag van de feitelijke omstandigheden moet de minister aannemelijk maken dat op zichzelf legale gedragingen strafbaar zijn vanwege de intentie waarmee ze worden verricht. Ik ben benieuwd hoe de burgemeester voor een sluitende motivering van deze verruimde sluitingsbevoegdheid zal zorgen.

Bent u met vragen blijven zitten na het lezen van dit artikel, of bent u opzoek naar advies? Neem gerust contact op met een van onze juristen.

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal