De klimaatzaak: Urgenda tegen de Staat

Op 20 november 2013 dagvaardde de Stichting Urgenda (samentrekking van ‘Urgente agenda’) samen met 886 mede-eisers de Nederlandse Staat. Urgenda houdt de Staat aansprakelijk voor het (mede)veroorzaken van gevaarlijke klimaatverandering. Het beleid dat de Staat tot dat moment gevoerd had, vond Urgenda onvoldoende: de Staat moest streven naar snellere en grotere terugdringing van uitstoot van broeikasgassen.

In dit artikel bespreek ik deze rechtszaak en het hoger beroep in deze zaak. Ik besteed aandacht aan de verschillen tussen het vonnis van de rechtbank en de uitspraak van het hof. De laatste paragraaf bevat een conclusie.

De zaak in eerste aanleg (ECLI:NL:RBDHA:2015:7145)

De rechtbank Den Haag behandelt de zaak in eerste aanleg. Urgenda verlangt van de rechtbank dat zij de Staat verplicht de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Primair vraagt Urgenda om een terugdringing in 2020 ten opzichte van 1990 van 40%, maar ten minste 25%, en subsidiair om een terugdringing in 2030 van 40%.

De argumenten van Urgenda
Urgenda vindt dat de Staat in strijd met het recht handelt door niet genoeg te doen aan klimaatverandering. Het niet ver en snel genoeg terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen is volgens Urgenda namelijk in strijd met de rechten uit artikel 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) (recht op leven en bescherming van de persoonlijke levenssfeer). Urgenda vindt ook dat de Staat een zorgplicht heeft, die inhoudt dat de Staat de uitstoot moet controleren en reguleren. Volgens Urgenda is het aandeel van de Nederlandse uitstoot namelijk bovenmatig, zowel absoluut als per hoofd van de bevolking, en daarom onrechtmatig.

De verweren van de Staat
De Staat is het met Urgenda eens dat klimaatverandering een ernstig probleem is, maar vindt de aanname dat zij daarom onrechtmatig handelt een brug te ver. Het huidige klimaatbeleid richt zich zowel op het aanpassen op de gevolgen van klimaatverandering als op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Dat beleid schiet niet tekort, vindt de Staat. Bovendien zegt zij dat de rechtsplicht om een bepaalde uitstoot na te streven niet bestaat en dat haar handelen geen inbreuk maakt artikel 2 en 8 van het EVRM. Ook geeft de Staat als argument dat zij beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van het klimaatbeleid. Het toewijzen van de eisen van Urgenda zou in strijd zijn met die beleidsvrijheid. Tot slot vindt de Staat het niet de taak van de rechter om de inhoud van het klimaatbeleid te bepalen. De rechter zou dan te veel op de stoel van de wetgever gaan zitten en gaat daarmee in tegen de machtenscheiding (Trias Politica).

Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bekijkt voor het bepalen of er een inbreuk is gemaakt op de rechten van artikel 2 en 8 van het EVRM eerst naar artikel 34 van het EVRM. Urgenda kan zelf geen direct of indirect slachtoffer zijn van klimaatverandering, zo geeft de rechtbank aan. Een stichting kan namelijk niet worden aangetast in haar fysieke integriteit en heeft geen privéleven waarin een bepaalde handeling zich kan mengen. Het beroep op artikel 2 en 8 van het EVRM is daarom volgens de rechtbank niet succesvol.

De Staat schendt haar zorgplicht wel, zo concludeert de rechtbank. Naar de huidige stand van de wetenschap staat volgens de rechtbank vast dat het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen doeltreffender is dan het aanpassen aan klimaatverandering. Er moet nu adequaat ingegrepen worden. De rechtbank verplicht de Staat daarom te komen tot terugdringen van de uitstoot tot ten minste 25%. Daarbij oordeelt de rechtbank dat de Staat inderdaad beleidsvrijheid heeft. Daarom verplicht de rechtbank niet tot méér dan 25%.

Het hoger beroep (ECLI:NL:GHDHA:2018:2591)

De Staat is het niet eens met dit oordeel en gaat in hoger beroep. Ten eerste vindt de Staat dat er geen absolute noodzaak bestaat voor de terugdringing met 25% in 2020. Ten tweede handhaaft de staat haar standpunt dat sprake is van beleidsvrijheid bij het bepalen van de route naar terugdringing. Het bepalen van dit beleid is niet aan de rechter, vindt de Staat.

De uitspraak van het hof
Het hof is het niet eens het standpunt van de rechtbank dat Urgenda zich niet kan beroepen op artikel 2 en 8 van het EVRM. Artikel 34 van het EVRM is alleen relevant voor de vraag of een persoon of instantie kan procederen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het hof komt tot de conclusie dat dat kan en dat uit artikel 2 en 8 verplichtingen voor het klimaatbeleid voortvloeien, waar de Staat nu niet aan voldoet. Het hof komt ook tot de conclusie dat de Staat haar zorgplicht schendt, maar dan aan de hand van artikel 2 en 8 van het EVRM. De argumenten van de Staat dat er geen absolute noodzaak bestaat en de Staat de route naar terugdringing zelf mag kiezen vanwege haar beleidsvrijheid, onderschrijft het hof niet. Dit alles leidt tot een verplicht terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen met ten minste 25% in 2020.

Wat betekent deze uitspraak?

De uitspraak van de rechtbank in 2015 maakte veel los (ECLI:NL:RBDHA:2015:7145). Nieuwsuur noemde hem baanbrekend en zelfs internationaal kreeg de zaak aandacht, bijvoorbeeld van The Huffington Post en The Guardian. Klimaatexperts waren het er al langer over eens dat het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen dringend nodig is. Nu werd voor het eerst door een rechter bevestigd dat het ook juridisch gezien onrechtmatig is als een staat niet genoeg doet aan klimaatbeleid, omdat dit onderdeel is van de zorgplicht van de Staat.

Hoewel de rechtbank en het hof dus allebei tot de conclusie komen dat de Staat haar zorgplicht schendt, gaat de uitspraak van het hof in zekere zin nog verder dan die van de rechtbank. Het hof baseert de zorgplicht direct op verplichtingen die de Staat volgens haar heeft vanwege het EVRM, terwijl de rechtbank de zorgplicht ‘slechts’ met een aantal nationale regels en internationale verdragen invulde.

Op het moment van schrijven van dit artikel, was de Staat nog in beraad over de vraag of ze in cassatie zou gaan. De Staat heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gehamerd op haar beleidsvrijheid en het is vooral om dit principiële standpunt dat zij cassatie overweegt, zo schrijft de minister van Financiën in een brief. Overigens is het tegen de tijd dat de uitspraak wordt gedaan waarschijnlijk al 2020 geweest en zal de Staat dus al moeten hebben gezorgd voor voldoende terugdringing.

Catch Legal

Wilt u meer weten over de Urgenda-zaak? Neem gerust contact op met een van onze juristen.

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal