Verwarring over standplaatsvergunning voor oliebollenverkoop in Weert

In 2017 is er een hoop gesteggel geweest over de standplaatsvergunning voor de verkoop van oliebollen op het Stationsplein in Weert. Er is plaats voor één oliebollenkraam en er zijn ten minste twee gegadigden: A, de oliebollenverkoper die al vanaf 1987 zijn oliebollen verkoopt in Weert, en B, de nieuwkomer. Het is A die in de winter van 2017 -met vergunning- zijn oliebollenkraam heeft mogen exploiteren. Achteraf blijkt dat mogelijk onterecht. Een gewijzigde inschrijfprocedure zorgt voor ophef. Daar moest ik meer van weten! Op de laatste dag van het jaar en omgeven door oliebollen, geef ik graag tekst en uitleg.

Het geschil

Een verkoopkar waar oliebollen worden verkocht, is binnen de gemeente alleen toegestaan met een vergunning en op aangewezen standplaatsen. Wil een marktkoopman oliebollen verkopen dan moet conform de Standplaatsenverordening een vergunning worden aangevraagd. Omdat er doorgaans meer aanvragen zijn dan beschikbare standplaatsen, is er door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (hierna: B&W) een Standplaatsenreglement opgesteld met bijbehorende beleidsregels op basis waarvan de vergunning wordt verleend. Dit reglement is op 28 juli 2016 gewijzigd: de standplaatsvergunning wordt, anders dan andere jaren, toegewezen aan degene die bij de aanvraag het hoogste standgeld biedt.

A ziet dat door dit gewijzigde reglement hij gedwongen wordt deel te nemen aan een nieuwe inschrijfprocedure. Hierdoor verdwijnen volgens hem zijn opgebouwde ‘oudste’ rechten. De vrees van A wordt waarheid als hij op 18 april 2017 van B&W te horen krijgt dat de standplaatsvergunning dit jaar aan hem voorbij gaat. Op 10 april 2017 is een standplaatsvergunning verleend aan nieuwkomer B. B mag daarmee in de periode oktober 2017 – januari 2018 de standplaats op het Stationsplein innemen om oliebollen te verkopen. Althans, dat denkt B op dat moment nog.

A is het er uiteraard niet mee eens dat hij dit jaar geen oliebollen kan verkopen op zijn vaste stek. Ook dit jaar had A op een vergunning gerekend. Tijd voor actie, denkt hij. Tegen de mededeling (let op!) van 18 april dat de vergunning niet aan hém, maar aan B is verleend, maakt A bezwaar. B&W verklaart het bezwaarschrift van A niet-ontvankelijk (de mededeling is volgens B&W geen besluit waartegen geprocedeerd kan worden): hij staat nog steeds met lege handen. Omdat de tijd begint te dringen -het is inmiddels juli- stapt A naar de rechter en verzoekt hij de rechter om snel een uitspraak te doen. De ‘mededeling’ is volgens de voorzieningenrechter de weigering op de aanvraag van A om een standplaatsvergunning te verkrijgen en daarmee dus wél vatbaar voor bezwaar en beroep. Verder wordt door de rechter erkend dat de gemeenteraad met de Standplaatsenverordening weliswaar aan B&W de bevoegdheid heeft toegekend om nadere regels te stellen, maar oordeelt hij dat B&W in dit specifieke geval buiten die bevoegdheid is getreden door de standplaatsen voor oliebollenverkoop te regelen in een afwijkende inschrijvingsprocedure. Kort gezegd, B&W had volgens de rechter niet zonder meer de aanvraag van A mogen weigeren. De voorzieningenrechter draagt B&W op om, gelet op de verkoopperiode, snel (vóór 1 oktober 2017) een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen (ECLI:NL:RBLIM:2017:8943).

B&W doet het ondenkbare door op 28 september 2017 te besluiten dat de vergunning van B wordt ingetrokken en A alsnog de vergunning krijgt. Ondenkbaar, omdat de vergunning van B niet ter discussie stond. A heeft immers alleen bezwaar gemaakt tegen zijn eigen weigering. B staat dan ook perplex en ageert zowel tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar (beroep) als tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter (hoger beroep). Het beroepsdossier wordt doorgestuurd naar de hoogste bestuursrechter: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en wordt tezamen met het hoger beroep behandeld.

Behandeling in hoger beroep

Uitspraak doen voor het verkoopseizoen gaat niet meer lukken. De huidige stand van zaken maakt dat A in de winter van 2017/2018 in het bezit van een vergunning zijn oliebollen heeft verkocht op het Stationsplein. De juridische procedure gaat echter door. Een jaar later (oktober 2018) wordt uitspraak gedaan in de door B aangespannen procedures.

De Afdeling moet zich ook over het reglement (ECLI:NL:RVS:2018:3270) buigen. Zij volgt de rechtbank: de verordening biedt geen ruimte voor de afwijkende inschrijfprocedure zoals opgenomen in het reglement. Dat betekent dat de vergunning niet op deze manier (op basis van het hoogste bod) aan B (of een ander) vergund had mogen worden. Maar met die bevestiging is B natuurlijk niet geholpen. Hij vindt immers vooral dat zijn vergunning niet ingetrokken had mogen worden. Daarom heeft B de Afdeling ook gevraagd te beoordelen óf zijn vergunning wel ingetrokken had mogen worden. De Afdeling oordeelt van niet. De in de Standplaatsverordening vermelde intrekkingsgronden hebben zich niet voorgedaan en de Standplaatsverordening biedt volgens de hoogste bestuursrechter géén mogelijkheid om de vergunning in te trekken wanneer de vergunning bij nader inzien aan een andere marktkoopman wordt verleend. De Afdeling vernietigt het besluit waarbij de vergunning van B is ingetrokken. Winst voor B? Niet echt. De winter van 2017 is voorbij en A is degene geweest die zijn oliebollen heeft verkocht.

En nu?

B heeft een vergunning verkregen op basis van (zo nu blijkt) een onjuiste verleningsprocedure. Hoewel niemand tegen deze vergunning heeft geprocedeerd en de vergunning onherroepelijk is geworden, is deze toch ingetrokken. Dat had niet gemogen, maar is toch gebeurd. Sterker nog, A heeft door te procederen tegen zijn weigering uiteindelijk een vergunning verkregen en oliebollen verkocht. Is het nu een rechtvaardige uitkomst of trekt B onterecht aan het kortste eind? Wat ook niet helpt, is de warboel aan besluiten, besluiten op bezwaar en wat niet meer. Misschien was de uitkomst anders geweest als een van beide tegen een ander besluit was opgekomen. Of misschien had dat geen verschil gemaakt. Hoe dan ook, wat rest er nu nog voor B? Naar verluid loopt momenteel de schadevergoedingsprocedure van B tegen het gemeentebestuur om de schade van de onrechtmatig ingetrokken standplaatsvergunning vergoed te krijgen.

Inmiddels is de Standplaatsenverordening ingetrokken en de vergunningseis per 18 oktober 2018 opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. In de toekomst zal de standplaatsvergunning op het Stationsplein opnieuw worden verleend volgens het hoogste bod-principe. In de aangepaste regeling laat de gemeenteraad dit niet langer aan B&W over, maar regelt hij dit zelf.

Bovenstaande wirwar aan besluiten en procedures laat zien dat goed moet worden opgelet tegen welk besluit wordt geprocedeerd en op welk moment. Ook wordt hierin nog maar eens bevestigd dat uiteraard ook het gemeentebestuur vergissingen kan maken. De ervaren juristen van Catch Legal kunnen u helpen met advies zodat voor u het beste resultaat kan worden behaald.

Heeft u vragen over de coördinatieregeling of over overige wet- en regelgeving geldend binnen uw gemeente? Neem gerust contact op met een van onze bestuursrecht juristen.

 

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal