Maandoverzicht rechtspraak Omgevingswet – Maart 2024 (teller 2024: 501 uitspraken)

Rechters in het omgevingsrecht moeten na 1 januari 2024 rekening houden met de Omgevingswet. En dat levert al de nodige (relevante) rechtspraak op. Totdat we het zat worden, bespreken we (bij toerbeurt) maandelijks de uitspraken die ons het meest zijn opgevallen.

Dit keer is het aan Taciane en Valentijn om de uitspraken die in de afgelopen maand zijn gepubliceerd te bespreken.

Onherroepelijk geworden herstelbesluit wordt omgevingsplanactiviteit

De eerste uitspraak die we hebben uitgekozen is van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2024 (ECLI:NL:RBOBRB:2024:1073). In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over een omgevingsvergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De omgevingsvergunning is naar aanleiding van een STAB advies aangepast in een herstelbesluit.

In de uitspraak wordt ingegaan op de status van een onherroepelijke omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen. De rechtbank concludeert dat wanneer een herstelbesluit dat is verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onherroepelijk wordt, het herstelbesluit op grond van de Invoeringsbesluit Omgevingswet van rechtswege een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit wordt. Ook de voorschriften die verbonden worden aan een herstelbesluit gelden als een voorschrift bij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, zie rechtsoverweging 10.7. Dit geldt ook voor de beperking van de looptijd van de vergunning en de voorschriften bij de toestemming voor de bouwactiviteit.

Aan de omgevingsvergunning is ook het voorschrift verbonden dat in het kader van veiligheid en overlast er 24 uur per dag een beheerder aanwezig dient te zijn. De rechtbank oordeelt dat ook onder de Omgevingswet het uitgangspunt geldt dat dit vergunningvoorschrift ziet op zowel de vergunninghouder als diens rechtsopvolgers.

13.5 Op grond van artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo geldt een omgevingsvergunning voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. De voorschriften met betrekking tot het instellen van een beheerder zijn dus ook van toepassing als de vergunninghouder wijzigt. Dit is niet anders onder de Omgevingswet. Op basis van artikel 5.37 van de Omgevingswet geldt een omgevingsvergunning voor degene die de activiteit verricht. Dat is alleen anders als het bevoegd gezag dit bepaalt op grond van artikel 5.37, derde lid, van de Omgevingswet, maar dat heeft het bevoegd gezag in het herstelbesluit niet gedaan. De voorschriften van het herstelbesluit gelden dus automatisch ook voor de rechtsopvolger van vergunninghoudster, al zal die de rechtsopvolging wel moeten melden bij het bevoegd gezag (artikel 5.37, tweede lid, van de Omgevingswet). Een apart besluit van het bevoegd gezag is hiervoor dus niet vereist.

Overgangsrecht en handhaving

De volgende uitspraak is van februari 2024, maar werd pas op 5 maart 2024 gepubliceerd (Rb Oost-Brabant 12 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:471). Wat was er aan de hand? Het college van de gemeente Land van Cuijk had in oktober 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan een pluimveehouderij, wegens overtreding van de revisievergunning. Op grond van de revisievergunning hadden de vleeskuikens een cyclusduur van acht weken. Uit verschillende controles bleek dat deze cyclusduur in sommige gevallen minder dan acht weken bedroeg.

De rechtbank buigt zich over de vraag of het oude recht nog van toepassing is, als een partij de wettelijke grondslag van een overtreding (onder oud recht) ter discussie stelt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet mee dat oud recht ook van toepassing blijft in een geval waarbij vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd, maar in geschil is of sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Omgevingswet waaruit de uitdrukkelijke bedoeling blijkt om een eerbiedigende werking aan lopende handhavingsprocedures toe te kennen. Een andere opvatting zou, kort gezegd, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid ongewenst zijn. Het is namelijk ongewenst dat lopende een handhavingsprocedure opeens het toepasselijk recht wijzigt.

Overgangsrecht handhaving

We zijn benieuwd naar rechtspraak waarin een handhavingsbesluit centraal staat dat is genomen ná 1 januari 2024. Tot dat moment geldt ook hier overgangsrecht. En ook voor de behandeling van handhavingsbesluiten geeft de Afdeling een overweging, zie hiervoor bijvoorbeeld ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:153:

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.

Oud recht van toepassing, maar houd rekening met de Omgevingswet

Dat de rechtbanken niet stil hebben gezeten ten aanzien van het handhavingsgeschillen blijkt ook uit de volgende twee uitspraken.

Het overgangsrecht dat van toepassing is op procedures over een last onder dwangsom (artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet) en de standaardoverweging van de rechter is inmiddels veelvuldig teruggekomen in uitspraken en deze blogreeks. Een nieuwe toevoeging hierop is dat voor de vraag of het besluit in bezwaar in stand kan blijven niet alleen van belang is of er sprake is van een overtreding onder het oude recht, maar ook of dat onder de Omgevingswet nog steeds het geval is. Dit blijkt uit de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 maart 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:1473).

In het verlengde daarvan is het van belang het onderscheid te maken tussen handhavingsbesluit dat is genomen naar aanleiding van een verzoek om handhaving en een ambtshalve handhavingsbesluit. Bij een handhavingsverzoek is namelijk sprake van een besluit op aanvraag. In dat geval is het oude recht van toepassing als het verzoek om handhaving is gedaan voor 1 januari 2024 (dit volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet). Bij een ambtshalve handhavingsbesluit wordt niet beslist op een aanvraag. In dat geval is het oude recht van toepassing als het besluit is genomen voor 1 januari 2024. Met andere woorden: als een handhavingsbesluit wordt genomen na 1 januari 2024, is de Omgevingswet van toepassing, tenzij er wordt besloten op een verzoek om handhaving dat is ingediend voor 1 januari 2024.

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 12 maart 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:1053) was onduidelijkheid over de vraag of sprake was van een handhavingsbesluit op aanvraag of een ambtshalve besluit. Hierover oordeelde de voorzieningenrechter als volgt:

.2 (…) Gelet op de redactie van het bestreden besluit is de voorzieningenrechter er niet zonder meer van overtuigd dat er in dit geval sprake is van een besluit op aanvraag waarop op grond van het artikel 4.3, eerste lid, aanhef en a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht (waaronder de Wabo) van toepassing is. Gelet hierop dient verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarfase aandacht te besteden aan de vraag of het thans bestreden besluit gebaseerd is op de juiste wettelijke grondslag.

Het college moet is de beslissing op bezwaar dus aangeven of er sprake is van een besluit op aanvraag, of een ambtshalve besluit.

Tot slot

De uitspraken van de maand maart stonden weer in het teken van het overgangsrecht. We zien ook dat zowel de rechtbanken als de Afdeling werk ervan maken om gevolgen voor de rechtspraktijk te koppelen aan een uitspraak. In dat kader deed de Afdeling onlangs op 27 maart een uitspraak over het bestemmingsplan ‘Tilburg’, waarbij invulling is gegeven aan de gevolgen van vernietiging van een bestemmingsplan. In deze uitspraak wordt dieper ingegaan op de rechtsgevolgen van het overgangsrecht bij bestemmingsplannen. Binnenkort schrijven wij hier wat uitgebreider over.

Over een maand leest u de uitspraken van de maand april!

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal