Maandoverzicht rechtspraak Omgevingswet – Februari 2024 (teller 2024: 286 uitspraken)

Rechters in het omgevingsrecht moeten na 1 januari 2024 rekening houden met de Omgevingswet. En dat levert al de nodige (relevante) rechtspraak op. Totdat we het zat worden, bespreken we (bij toerbeurt) maandelijks de opvallendste uitspraken over de Omgevingswet.

Dit keer bespreken Valentijn en Annick de uitspraken van de maand februari. Deze maand natuurlijk nog veel overgangsrecht maar ook inzicht in een ex nunc herbeoordeling van een vernietigd besluit en de eerste inhoudelijke toetsing van (het al dan niet in strijd handelen met) de Omgevingswet.

Terugkerend overgangsrecht

In ons blogoverzicht van januari 2024 hebben we de eerste uitspraken uitgelicht waarin de rechter het overgangsrecht uit de Invoeringswet Omgevingswet toepast. Dit levert al de nodige standaardoverwegingen op die we ook in de rechtspraak van deze maand (februari) weer terugzien. In zoverre niet veel nieuws. Een uitspraak waarin de vraag voor lag of overgangsrecht van toepassing, is de moeite om te agenderen.

De rechtbank Noord-Holland (7 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:1047) overweegt dat de oude Erfgoedverordening na invoering van de Omgevingswet nog in werking is gebleven, zodat die ook nu nog moet worden toegepast.

“11. Per 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en het Omgevingsplan gemeente Heemstede in werking getreden. De Erfgoedverordening Heemstede 2017 is op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet gelezen in samenhang met artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet (Staatsblad 2020, 172) en het enig artikel, aanhef en onder 1 en onder b van het Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van onder meer de Invoeringswet Omgevingswet (Staatsblad 2023, 113) in werking gebleven. Dat betekent dat op (de beoordeling van het) bestreden besluit de bepalingen uit de Erfgoedverordening van toepassing blijven en de rechtbank bevoegd blijft over het bestreden besluit te oordelen. Omdat een aanwijzing tot gemeentelijk monument op grond van de Erfgoedverordening op grond van artikel 22.2 van het Omgevingsplan ook geldt als aanwijzing tot gemeentelijk monument onder het Omgevingsplan en dus de omgevingsplanvergunningsplicht onder het nieuwe recht op het monument van toepassing wordt, heeft eiseres nog steeds voldoende procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit.”

Ex nunc vs overgangsrecht

Als een aanvraag is gedaan vóór 1 januari 2024 dan blijft op grond van het overgangsrecht het oude recht van toepassing totdat het besluit op die aanvraag onherroepelijk is. Dus het oude recht blijft óók van toepassing als een besluit door de rechter wordt vernietigd en het bestuursorgaan opnieuw op de bezwaren moet besluiten. Dit wordt bevestigd door de rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van 14 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:684.

In het overgangsrecht wordt ook bepaald dat tijdens de bezwaarfase tegen een handhavingsbesluit het oude recht blijft gelden als vóór 1 januari 2024 ambtshalve een handhavingsbesluit is genomen of een handhavingsverzoek is ontvangen. In een uitspraak van 20 februari 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:860) trekt de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland dezelfde conclusie onder verwijzing naar artikel 4.23, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet. De last onder dwangsom in kwestie is opgelegd op 20 december 2023. Het college hoeft in de (nog te nemen) beslissing op bezwaar dus in beginsel geen rekening te houden met de Omgevingswet. Het is natuurlijk anders als er onder de Omgevingswet geen sprake meer is van een overtreding.

Daar waar de rechtbanken stilstaan bij de praktische gevolgen van het overgangsrecht, laat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dit in februari na, zie de uitspraak van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:626. In deze uitspraak wordt een besluit vernietigd maar blijft een friendly reminder over het overgangsrecht, à la de rechtbank Midden-Nederland en Gelderland, achterwege.

Overgangsrecht staat werking van 6:19 Awb niet in de weg

Op 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:743 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over de toepassing van het overgangsrecht bij samenhangende besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De raad van Halderberge had een bestemmingsplan vastgesteld ten behoeve van de herontwikkeling van het complex Sint Anna. Het ontwerpbestemmingsplan is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage gelegd, wat betekent dat het oude recht van toepassing is.  Vervolgens is het bestemmingplan na inwerkingtreding van de Omgevingswet, gewijzigd vastgesteld. Het beroep tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb mede betrekking op deze gewijzigde vaststelling.

De eerste inhoudelijke vragen onder de Omgevingswet

De eerste inhoudelijke beoordeling op basis van de Omgevingswet kwam van de rechtbank Oost-Brabant van 20 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:599. Wat was er aan de hand? Het college van Meijerstad had een omgevingsvergunning verleend voor de kap van drie eiken. De aanvraag hiervoor is gedaan op 24 januari 2024, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet dus! Omwonenden zijn tegen deze vergunning in bezwaar gegaan en hebben daarbij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in combinatie met artikel 22.8 van de Omgevingswet.

Naast het omgevingsplan, beroepen de omwonenden zich ook op soortenbescherming op grond van de Omgevingswet. Zij voeren aan dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de aanwezige vogels. Het college stelt dat er geen sprake is van verstoring van de vogels omdat voor de uitvoering van de werkzaamheden nog gecontroleerd moet worden of er geen verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels plaatsvindt. De voorzieningenrechte kan dit volgen:

6.3. In de Omgevingswet is soortenbescherming opgenomen in de vorm van een verbod op het zonder omgevingsvergunning verrichten van een flora- en fauna activiteit (artikel 5.1, tweede lid onder g, van de Omgevingswet. Werkzaamheden mogen niet plaatsvinden in of vlak bij een gebied waar een beschermde plant- of diersoort een vaste rust- of verblijfplaats heeft.

6.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar nesten in de drie eiken. Gelet op de controle die vergunninghouder nog moet uitvoeren voordat daadwerkelijk tot het kappen van de drie eiken kan worden overgegaan, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding voor het schorsen van de omgevingsvergunning.

Tot slot

In deze blog bespraken wij een aantal interessante uitspraken die in de maand februari zijn gedaan over de Omgevingswet. Deze blog leent zich niet voor een uitgebreide bespreking van alle uitspraken natuurlijk. Zo zijn wij niet ingegaan op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 februari 2024, ECLI:NL:RBMN:2024:640, waar de zogenaamde ‘positieve weigering’ een rol speelt. Ook zijn wij niet ingegaan op de recent gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:473 waarin de rechtbank ingaat op de zogenoemde ‘kantelmomenten’ bij overgangsrecht in handhavingszaken. Wellicht dat deze uitspraken in een losse blog besproken worden, houd onze website dus in de gaten!

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal