Wob-verzoek subsidieverstrekking kan deels worden geweigerd

Op woensdag 23 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan in het geding tussen de vereniging Gezelschap van Gildehuizen (vereniging GvG) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) (ABRVS 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1691). De vereniging GvG heeft in de periode tussen 23 mei 2013 en 29 juli 2013 2282 Wob-verzoeken gedaan, die allen betrekking hadden op de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (herzien) Actie E: sociale innovatie. Op basis van deze subsidieregeling kunnen Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) subsidie aanvragen voor investeringen in duurzame inzetbaarheid om zo de arbeidsdeelname en arbeidsproductiviteit van instellingen binnen de sector te vergroten. Deze O&O-fondsen zijn stichtingen die bestuurd worden door leden van werknemers- en werkgeversorganisaties. De investeringen zijn bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van de scholing van personeel.

De minister heeft belanghebbenden de mogelijkheid geboden zienswijzen te laten indienen over de Wob-verzoeken. Uit de zienswijzen is naar voren gekomen dat er bezwaar is tegen het openbaren van namen, nummers, uurtarieven en gegevens waaruit uurtarieven zijn af te leiden van adviseurs die betrokken waren bij de subsidieverstrekkingen. Vervolgens heeft de minister bij besluit van 23 juni 2016 een deel van de Wob-verzoeken gedeeltelijk afgewezen om zo de genoemde gegevens anoniem te houden.
De minister heeft zich beroepen op de weigeringsgronden van artikel 10 eerste lid, aanhef en onder c (bescherming vertrouwelijke bedrijfs- en fabricage gegevens) en artikel 10 tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer).

De vereniging GvG heeft gesteld groot belang te hebben bij de openbaarheid van de namen, nummers, uurtarieven en gegevens waaruit deze zijn af te leiden, omdat zij inzicht wil krijgen in de gedeclareerde uren die de betrokken adviseurs in rekening hebben gebracht. De weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob zouden volgens de vereniging niet opgaan. De vereniging GvG verzoekt dan ook dat de gegevens alsnog openbaargemaakt worden.

De Afdeling stelt dat namen (van adviseurs) zijn aan te merken als persoonsgegevens en dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking kan verzetten (ABRvS 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2593). Een belangenafweging is op zijn plaats, waarbij het belang van openbaarmaking zwaar moet wegen. De Afdeling oordeelt dat de minister deze belangafweging niet heeft gemaakt, althans niet duidelijk heeft gemotiveerd waarom het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder zou moeten wegen. De minister heeft daarom niet in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de namen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob aanhef onder e Wob niet openbaargemaakt kunnen worden. Het niet openbaar maken van de doorkiesnummers heeft de minister wel in redelijkheid kunnen doen, omdat de doorkiesnummers gebruikt kunnen worden voor ongewenste benadering van de adviseurs.

Verder stelt de Afdeling dat bedrijfs- en fabricagegegevens, gegevens zijn waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Dit criterium dient restrictief te worden uitgelegd (ABRS, 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4120). Uurtarieven en gegevens waaruit deze zijn af te leiden, vallen onder dit criterium.
De gegevens zouden volgens de Afdeling tevens ook vertrouwelijk zijn verstrekt aan de uitvoeringsinstantie (het Agentschap Sociale Zaken en Werkgelegenheid), omdat belanghebbenden redelijkerwijs mochten verwachten dat deze gegevens vertrouwelijk zouden blijven. Inzage in de uurtarieven kan immers inzicht geven in de financiële bedrijfsvoering met tot gevolg dat eventuele concurrentievoordelen teniet kunnen worden gedaan. De minister heeft dus openbaarmaking van de uurtarieven en de gegevens waaruit deze zijn af te leiden, terecht kunnen weigeren.

De Afdeling vernietigt het besluit op het punt van het niet openbaar maken van de namen van de adviseurs en voorziet zelf in de zaak; de minister heeft zes weken de tijd om de namen alsnog openbaar te maken, te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitspraak.

Catch Legal, Luuk Scheppers

Heeft u vragen over bovenstaand artikel? Neem gerust contact op met een van onze bestuursrechtjuristen.

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal