De (bestuurs)rechter als waakhond, ook in coronatijd (I)

Van thuiswerken tot de sluiting van de horeca, iedereen krijgt te maken met de gevolgen van de coronacrisis. Ook de (bestuurs)rechter moet zich hierover buigen. Het is namelijk de (bestuurs)rechter die de beslissingen van de overheid moet beoordelen en het oog moet houden op de bescherming van grondrechten van burgers. De overheid probeert in deze tijd zo veel mogelijk de volksgezondheid te beschermen. Tegelijkertijd moet de overheid ook haar andere taken blijven uitvoeren. Dit spanningsveld heeft tot nu toe tot interessante uitspraken geleid.

Daarom staan wij in een reeks blogs stil bij een aantal uitspraken van de (bestuurs)rechter waarin de gevolgen van de coronacrisis te zien zijn. Hoe heeft de overheid tijdens de crisis gehandeld? En hoe heeft de (bestuurs)rechter hierop gereageerd? In de eerste bijdrage ligt de focus op de beslistermijn, de belanghebbendheid bij besluiten en de rol van de burgerlijke rechter in bestuursrechtszaken.

IND had op tijd moeten beslissen, overmacht door corona was tijdelijk (Rb Den Haag (zittingsplaats Haarlem) 10 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9090)

Veel overheden hebben, zeker aan het begin van de crisis, moeite om naast de bestrijding van een crisis hun andere taken uit te voeren. Zo ook in deze zaak. Twee asielzoekers hebben september vorig jaar asiel aangevraagd. Voor de behandeling van deze asielaanvragen is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) verantwoordelijk. De IND had volgens de wet uiterlijk begin maart van dit jaar op de aanvragen moeten beslissen, maar dit is niet gelukt. Naar eigen zeggen heeft dit te maken met het uitbreken van de coronapandemie en de coronamaatregelen die daarvoor waren genomen. Omdat de IND niet op tijd op de aanvragen van de asielzoekers heeft besloten, hebben zij begin april van dit jaar de IND in gebreke gesteld. Hierdoor moet de IND een dwangsom betalen voor elke dag dat hij in gebreke is voor maximaal 42 dagen.

De rechtbank geeft toe dat van overmacht kan worden gesproken. De rechtbank verwijst hiervoor naar een andere uitspraak, waaruit blijkt dat asielgehoren tijdelijk niet kunnen plaatsvinden door het coronavirus. In die uitspraak wordt de IND enige tijd gegund om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Maar net als in die uitspraak zegt de rechtbank in deze zaak dat alleen sprake is van overmacht in de periode van 16 maart tot 16 mei 2020. Tijdens deze periode zijn namelijk de maatregelen genomen om de verspreiding van het coronavirus in te perken. Buiten deze periode van overmacht heeft de IND volgens de rechtbank wel een besluit kunnen nemen. Daarom moet de IND vanaf 16 mei 2020 wél een dwangsom betalen voor elke dag dat hij niet op de aanvragen van de asielzoekers beslist.

Reiziger met vitaal beroep is geen belanghebbende bij handhaving coronamaatregelen in het ov (Rb Amsterdam 9 oktober 2010, ECLI:NL:RBAMS:2020:4912)

Een man met een vitaal beroep reist dagelijks met het openbaar vervoer tussen zijn woonplaats en zijn werkplek in Amsterdam. Volgens hem is het gebruik van de treindiensten van de Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) voor hem noodzakelijk omdat hij geen auto heeft. Hij vindt dat de NS de Noodverordening COVID-19 van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (hierna: de noodverordening) overtreedt. De noodverordening bepaalt namelijk dat vervoerders hun voorzieningen voor openbaar vervoer op zo’n manier moeten inrichten dat reizigers zoveel mogelijk anderhalve meter afstand van elkaar kunnen houden. Omdat de NS zich volgens hem niet aan deze regel houdt, verzoekt hij de voorzitter van de Veiligheidsregio handhavend op te treden tegen de NS. De voorzitter van de Veiligheidsregio heeft zijn handhavingsverzoek afgewezen omdat de man geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het zijn van belanghebbende bij een besluit, is voorwaarde om een verzoek om handhaving te kunnen indienen.

De voorzieningenrechter vindt ook dat de man geen belanghebbende is. De man kan zich namelijk onvoldoende onderscheiden van andere reizigers. Hierdoor kan niet worden gezegd dat hij een eigen en persoonlijk belang heeft bij een handhavingsprocedure. Verder stelt de man dat het reizen met ander soort vervoer niet van hem kan worden verlangd. Hierover oordeelt de voorzieningenrechter dat het in de eerste plaats op de weg van de man ligt om zijn reisprobleem op te lossen.

Noodverordening is geen appellabel besluit, voorlopige voorziening tegen verbod op stadsmarkten Dordrecht afgewezen (Rb Rotterdam 19 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2496)

Begin maart is de Noodverordening Coronavirus van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (hierna: de noodverordening) vastgesteld. Daarmee zijn onder andere de stadsmarkten in Dordrecht in ieder geval tot begin april verboden. De marktkooplieden zijn het niet eens met het verbod op de stadsmarkten. Per brief zijn ze op de hoogte gebracht van het verbod. Daarom verzoeken ze de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die zich richt tegen het verbod genoemd in de brief.

De voorzieningenrechter merkt eerst op dat alleen besluiten in de zin van de Awb bij de bestuursrechter kunnen worden aangevochten. Dit geldt ook bij de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief waar het om gaat niet kan worden gezien als een besluit in de zin van de Awb. Met deze brief werden de marktkooplieden alleen op de hoogte gebracht van de noodverordening. De brief, net als andere mededelingen, is niet de bron zelf van het verbod. Dit is namelijk de noodverordening. Daarom kan tegen de brief geen voorlopige voorziening worden getroffen. Ook de noodverordening zelf kan niet bij de voorzieningenrechter worden aangevochten. De noodverordening is wel een besluit, maar het is ook een algemeen verbindend voorschrift (hierna: avv). Tegen avv’s, zoals de noodverordening, kun je niet naar de bestuursrechter of de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter stappen. Daarom kan tegen de noodverordening ook geen voorlopige voorziening worden getroffen. Het verbod op de stadsmarkten blijft dus in stand.

Coronaregels voor horeca proportioneel en niet willekeurig? (Rb Den Haag 21 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8776)

Zoals uit de vorige uitspraak blijkt, kunnen regels in een noodverordening en andere avv’s niet bij de bestuursrechter worden aangevochten. De vereniging van Koninklijke Horeca Nederland (hierna: KHN) wendt zich daarom tot de burgerlijke rechter. De KHN is het niet eens met de coronamaatregelen die vanaf half augustus voor de horeca gelden. In een kort geding eist de KHN onder andere dat de Staat de coronaregels voor de horeca versoepelt. Vooral de afstandsregel, waarmee 1,5 meter afstand van anderen moet worden aangehouden, is voor hen een pijnpunt. Hierdoor kunnen er minder klanten aanwezig zijn in horecazaken. Volgens de KHN zijn de regels voor de horeca niet proportioneel, zeker als die worden vergeleken met de regels die voor andere groepen of branches gelden. Ook vindt de KHN dat er sprake is van willekeur. Zo is op de afstandsregel een aantal uitzonderingen gemaakt, maar die gelden niet voor de horeca.

De voorzieningenrechter merkt eerst op dat de Staat veel vrijheid heeft bij het nemen van (corona)maatregelen. Hierdoor moet de burgerlijke rechter, en vooral de voorzieningenrechter, zich zeer terughoudend opstellen bij het beoordelen van de maatregelen. Alleen als de Staat duidelijk onjuiste keuzes heeft gemaakt, kan de rechter ingrijpen.

In dit geval vindt de voorzieningenrechter niet dat de Staat duidelijk onjuiste keuzes heeft gemaakt. De uitzonderingen op de afstandsregel worden namelijk alleen gemaakt door zwaarwegende bijzondere omstandigheden. Daarbij gaat het om activiteiten waarbij triage mogelijk is en/of waarbij de verspreidingsrisico’s aanvaardbaar zijn, zoals bij contactberoepen. In de horeca komt meestal een groot aantal mensen vanuit verschillende kringen en plaatsen bijeen over een langere tijd. Daarnaast wordt in de horeca vaak harder gesproken door achtergrondgeluiden en wordt slechter afstand gehouden als er alcohol in het spel is. Deze omstandigheden maken dat het uiterst belangrijk is om in de horeca de afstandsregel te hanteren. De Staat hoeft de coronaregels die voor de horeca gelden dus niet te versoepelen.

Tot slot

Samenvattend, de (bestuurs)rechter heeft zich in korte tijd over uiteenlopende zaken moeten buigen. Door de coronacrisis zijn in de juridische wereld allerlei vragen boven water gekomen die voor het eerst beantwoord moeten worden. Het is daarom te verwachten dat wij de komende tijd nog meer bijzondere uitspraken van de (bestuurs)rechter zullen tegenkomen. Heeft u na het lezen van deze uitspraken nog vragen? Neem dan gerust contact met ons op.

Catch Legal, Merel Brinkman

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal