Leidinggevende dient te allen tijde aanwezig te zijn

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op woensdag 28 december 2016 uitspraak gedaan in de zaken tussen de Slijtersunie en de burgemeesters van de gemeenten Sint-Oederode, Someren en Schijndel (ECLI:NL:RVS:2016:3453, ECLI:NL:RVS:2016:3451 en ECLI:NL:RVS:2016:3454). De vraag die voorlag was of permanent een leidinggevende aanwezig dient te zijn in slijterijen die bijvoorbeeld gevestigd zijn in supermarkten. Hierbij is van belang wat onder het begrip “inrichting” wordt verstaan zoals neergelegd in de Drank- en Horecawet.

De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak geoordeeld dat, gelet op de wet en de wetsgeschiedenis van artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW), onder het begrip inrichting enkel de besloten ruimten vallen waarin de slijterij wordt geëxploiteerd. Dat besloten ruimten, die niet tot de inrichting behoren, op hetzelfde adres of in hetzelfde pand gevestigd zijn, doet aan het voorgaande niets af. Ook het feit dat de supermarkt en de slijterij door dezelfde onderneming worden geëxploiteerd maakt het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) niet anders. Daarentegen kunnen andere besloten ruimten wel deel uitmaken van de inrichting als deze ruimten noodzakelijk zijn voor en ten dienste staan van de bedrijfsvoering van de slijterij. Deze andere besloten ruimten dienen qua situering in verband te staan met de slijterij. Dit verband wordt alleen aangenomen als de andere besloten ruimten nabij de slijterij liggen en de slijterij direct zichtbaar is vanuit de andere ruimten.

Het gevolg van de uitspraak is dat te allen tijde een leidinggevende aanwezig dient te zijn in de inrichting. Het aanwezig zijn van een leidinggevende in de supermarkt is dus onvoldoende en in strijd met de DHW.

Naast dat de Afdeling uitsluitsel geeft over het leidinggevende vraagstuk past zij in de betreffende uitspraken voor het eerst de (bestuursrechtelijke) correctie Langemeijer toe. In de onderhavige zaak stelden de supermarkten, de burgemeester van Schijndel en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel dat de SlijtersUnie geen beroep kon doen op artikel 24 van de DHW, omdat het betreffende artikel niet strekt ter bescherming van de concurrentiebelangen van de SlijtersUnie (ex artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht). De Afdeling oordeelt, in navolging op de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal Widdershoven (ECLI:NL:RVS:2015:3680), dat in onderhavige gevallen de correctie op het relativiteitsvereiste dient te worden toegepast gelet op het gelijkheidsbeginsel. Immers, indien handhavend optreden in de desbetreffende zaken zou uitblijven dan betekent dit dat een slijterij gevestigd bij dan wel in een supermarkt niet te allen tijde een leidinggevende aanwezig hoeft te zijn, terwijl de aanwezigheid van een leidinggevende in een zelfstandige slijterij een verplichting is. Het in dat geval niet handhaven van artikel 24, eerste lid, van de DHW, brengt ten onrechte een schending van het gelijkheidsbeginsel teweeg. Daarom heeft de Afdeling geoordeeld dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de vernietiging van de bestreden besluiten van de burgemeesters.

Catch Legal
Meer weten over? Neem gerust contact met ons op.

Interessant artikel?

Deel op facebook
Deel op Twitter
Deel op Linkdin
Deel via mail

Gerelateerde berichten

Catch Legal